HOME INLEIDING OPDRACHT VERWERKING BRONNEN AFSLUITING DOCENT
 

De cultuur van de inheemsen


Landbouw

inheemsen deden niet aan veeteelt maar wel aan landbouw. Ze deden dit volgens de ´shifting cultivation´ techniek
De indianen verbouwden tabak, katoen, pepers, pijlriet, maar vooral cassave; het voornaamste voedingsgewas. Planten, wieden en oogsten was vooral vrouwenwerk. Ook het bereiden van voedsel was de taak van de vrouwen.


De inheemse vrouw links bereidt cassave brood.
Hiervoor raspt ze de cassave waarbij al veel van het giftige sap wegdruipt, daarna wordt het in een pers gehangen waardoor alle sap eruit trekt. De man op de foto rechts demonstreert dit voor ons.
De inhoud van die pers wordt vermalen tot fijne kruimels die als een soort pannekoek gebakken worden tot cassave brood
.

Jacht
De mannen droegen aan de voedselvoorziening bij door te jagen en te vissen. Pijl en boog was het voornaamste jachtwapen. In een speciaal kokertje droegen ze met gif ingesmeerde pijlpunten, die vooral werden gebruikt voor de jacht op kwatta-apen. Afgerichte jachthonden hielpen bij de jacht. Op alles wat eetbaar was werd gejaagd: tapirs, miereneters, gordeldieren, luiaards, leguanen, papagaaien en gieren.

Visserij
Omdat de indianen aan de rivieroevers leefden, was de visvangst belangrijker dan de jacht. Ze schoten vissen met pijl en boog of gebruikten langwerpige visnetten. De voornaamste methode om vissen te vangen was nog wel het gebruik van gif. Meestal damden de vissers het water af met stammen, takken en matten, strooiden er een giftige plantenbrei in en konden dan de vissen die verdoofd boven kwamen drijven, gemakkelijk schieten en grijpen.

Verzamelen
De opbrengst van akkerbouw, jacht en visvangst werd aangevuld door het verzamelen van alles wat in de natuur aan eetbaars te vinden was: wilde bananen, bessen, honing, larven, rupsen, mieren, slakken, kikkers, eieren van kaaimannen, van schildpadden en van leguanen. Verzamelen was in de eerste plaats de taak van vrouwen en kinderen.

Voorwerpen
De indianen in Suriname kenden geen metaal. Hun voornaamste gereedschappen maakten zij van hout, steen en botten van dieren. Aangezien indianen altijd veel te kappen en te snijden hadden, waren metalen bijlen en messen de eerste Europese producten die de indianen door ruilhandel in bezit kregen. Daarmee konden ze veel sneller bomen kappen, hutten bouwen en korjalen maken.


Deze inheemse vrouwen bakken traditionele potten voor de verkoop.
De vrouw rechts mengt het recept voor de klei en de vrouw links bouwt de potten ring voor ring, waarna ze het geheel glad strijkt.

Op de rechterfoto zie je potten die helemaal klaar zijn.

Wonen en vervoer
Omdat indiaanse dorpen slechts enkele jaren bewoond werden, stelden de indianen geen hoge eisen aan hun behuizing. Het vergde slechts een paar dagen om een hut te bouwen. Een hut bestond slechts uit een paar houten palen die in de grond waren gezet. Er waren geen muren, deuren, of vensters. Het dak werd gemaakt van stroken palmhout, riet en de bladeren van een bananenboom Het voornaamste meubilair was de hangmat, die niet alleen dienst deed als slaapplaats, maar ook als ligstoel. Een hangmat was een kostbaar bezit, aangezien het maken weken in beslag nam. Onder de hangmatten bleven ’s nachts vaak vuren branden, want er waren geen dekens. Andere onmisbare gebruiksvoorwerpen waren manden, korven, draagtassen, potten en pannen.
Het vervoermiddel van de indianen was de korjaal (boten gemaakt van uitgeholde boomstammen). Met hun korjalen werden niet alleen op rivieren gevaren, maar waren ook zeewaardig. Zo voeren in de 19e eeuw Caraïben van de Marowijne-monding naar Paramaribo om er aardewerk te verkopen.


Twee inheemsen handelen met Surinamers uit het kustgebied vanuit hun korjalen.

Religie
De Europese kolonisten in Suriname vonden dat de indianen geen godsdienst hadden. Dit klopt in principe wel, maar toch niet helemaal. De indianen hadden inderdaad geen tempels of offerplaatsen waar zij een god of goden vereerden. Toch geloofden ze in hogere machten. Ze geloofden dat natuurgeesten de mens schade of voordeel kon brengen. Zo zorgden boze geesten bijvoorbeeld voor ziekten en zorgden geesten die in een vriendelijke bui waren voor een goede oogst. De geesten werden daarom niet vereerd of aanbeden, maar men probeerde de geesten gunstig te stemmen door middel van rituelen. Volgens de inheemse overtuiging konden ‘piai’s’ met de geesten in contact komen en hen beïnvloeden. Deze priesters voerden rituelen uit door tabakswalm te blazen, liederen te zingen en ritmische geluiden te maken. Eenmaal in trance voerden ze gesprekken met de geesten.

Omdat de Europese kolonialisten vonden dat de inheemsen geen godsdienst hadden, stuurden ze vanaf christelijke zendelingen om de inheemsen tot christenen te maken. Vooral vanaf de jaren zestig hebben veel inheemsen zich bekeerd. Hoewel veel inheemsen zich vandaag de dag christelijk noemen, zijn hun eigen godsdienstige gebruiken niet helemaal verdwenen. Zo is in de inheemse gemeenschappen de rol van de piai nog steeds erg belangrijk.


Een katholieke kerk in het inheemse dorp Galibi

Politieke organisatie
Duidelijke leiders, zoals de marrons die hebben, hadden de inheemsen van oorsprong niet. Wel werd er in tijden van oorlog een oorlogsleider aangewezen die het bevel over de oorlogsvoering had. Omdat de blanke zeehandelslieden het toch wel handig vonden om per stam of dorp één aanspreekpunt te hebben, hebben zij het principe van hoofdkapiteins, kapiteins en basia’s (hulpkapiteins) bedacht. Tegenwoordig worden de indianen die de leiding hebben nog steeds met Nederlandse zeemanstermen aangeduid.

Het volwassen worden
Zowel jongens als meisjes moesten bij het volwassen worden bepaalde rituelen ondergaan. Een meisje dat voor het eerst ongesteld was, moest zich ruim een week afzonderen in een apart hutje. Daarna volgde een aantal rituelen waarbij het meisje haar flinkheid moest tonen. Haar handen werden bijvoorbeeld vastgehouden in een kom met bijtende mieren.

Jongens, maar soms ook meisjes, moesten de wespenproef doorstaan. Al dagen voor de proef waren de mannen bezig wespen te vangen. De hele nacht voor de proef bleven jongens en meisjes aan één stuk door dansen. Bij zonsopgang werden ze één voor één naar de uitvoerder van de proef gebracht. Deze streek langzaam over het hele lichaam een mat, waarin honderden wespen vastgeklemd zaten. De meesten doorstonden de proef, maar sommigen verloren het bewustzijn. Bijna allemaal lagen ze nog dagen doodziek in hun hangmat. Maar: na de proef was de eigenwaarde van de jongens en meisjes enorm gegroeid en hadden ze door middel van de proef hun flinkheid bewezen. Nu konden de jongens en meisjes met recht volwassen genoemd worden.
Tegenwoordig worden deze proeven niet meer gedaan.

 

Terug